Hij werd de stamvader van hen die in tenten leven en vee houden – Beresjiet 4:20
Er was eens een man die Lemech heette. Hij had vier kinderen, drie jongens en een meisje, Javal,Toeval Kajin, Joeval en Naama. En ieder kind was bijzonder.
De oudste van de kinderen heette Javal. Net als alle kinderen vond Javal het heerlijk om te spelen en natuurlijk waren er toen nog geen computerspelletjes of speelgoedauto’s, als je ergens mee wilde spelen moest je dat zelf maken of de kinderen speelden met steentjes, als knikkers of stokken om een hut mee te bouwen. Javals vader, Lemech, had allerlei dieren vooral koeien, schapen en geiten. Javal vond het vooral leuk om met de jonge dieren te spelen, de jonge konijntjes, de kalfjes en de lammetjes. Hij mocht van zijn vader dan zelf voor de jonge dieren zorgen, bijvoorbeeld voeren en water klaar zetten.
Toen Javal ouder werd vroeg hij zich af hoe hij de dieren ook ’s nachts een beetje bij elkaar kon houden en ze een veilige plek geven, want ze liepen en sliepen altijd gewoon buiten. Hij bedacht dat hij een huisje kon maken van stokken en een kleed en met hulp van zijn vader die grote takken voor hem afsneed van de bomen en zijn moeder die van schapenwol grote lappen weefde maakte hij…… een tent. Hij zette de stokken in de grond en spande de grote lap die zijn moeder geweven had daarover heen. Zo hadden de dieren een droge plek om onder te kunnen slapen en overdag beschermde de tent hen tegen felle zon.
Steeds als er meer dieren bij kwamen maakte Javal een nieuwe tent en omdat hij merkte dat de dieren op deze manier een goede plek hadden om in te wonen maakte hij ook voor de hele familie tenten. Een voor z’n vader en moeder, een voor z’n broertjes en voor zichzelf en ook nog een eigen tentje voor z’n kleine zusje. Zo werd Javal de allereerste tentenbouwer die er bestond! Slaap jij ook wel eens in een tent? Dan weet je nu wie de eerste tenten bedacht heeft.