Sidra van de week – Chajee Sarah – Beresjit 23:1-25:8
Sidra van de week – Ki Tisa – Sjemot 30:11-34:35
Sidra van de week – Korach – Bamidar 16:1-18:32
Sidra van de week – Metsora – Wajikra 14:1-15:33
Sidra van de week – Pekoedee – Sjemot 38:21-40:38
Sidra van de week – Sjemini – Wajikra 9:11-11:47
Sidra van de week – Sjoftiem – Devariem 16:18-21:9
Sidra van de week – Tazria – Wajikra 12:1-13:59
Sidra van de week – Vajetse – Beresjit 28:10-32:3
Sidra van de week – Wajakheel – Sjemot 35:1-38:20
Sidra van de week – Wajikra – Wajikra 1:1-5:26
Verhaal – Alef, bet, gimel, dalet
Het was sjabbatochtend. Het was vol in sjoel.
Iedereen was naar de dienst gekomen. Er was een mooie nieuwe sidoer. Iedereen had zo’n prachtig blauwe sidoer in zijn handen. De rabbijn en de chazan stonden op de bima. Ook zij zongen uit de nieuwe sidoer.
Achterin sjoel klonk een zacht gefluister: ALEF, BET, GIMEL, DALET. Eerst was het heel zacht. Bijna niemand hoorde het. Iedereen probeerde zelf mee te lezen in zijn sidoer. Maar van de achterste bank klonk steeds weer: ALEF, BET, GIMEL, DALET. Een voor een begonnen de mensen zich om te draaien en te kijken. Steeds meer mensen hoorde het gefluister en wilde weten waar het vandaan kwam. Helemaal achterin, op een plekje vlak bij de deur zat een jongetje. Ook hij had een nieuwe sidoer in zijn handen. Hij keek in het open boek en zei: ALEF, BET, GIMEL, DALET en dan weer opnieuw ALEF, BET, GIMEL, DALET, als maar achter elkaar door.
Al gauw hield iedereen op met het zeggen van de gebeden. Zelfs de rabbijn hield zijn mond. Het jongetje merkte niets. Alle mensen in sjoel keken naar hem, maar hij hield zijn ogen op de letters in de sidoer. En hij zei steeds opnieuw: ‘ALEF, BET, GIMEL, DALET’. Plotseling keek het jongetje op. Hij schrok van al die mensen die naar hem keken. Hij begon bijna te huilen en zei heel zachtjes: ‘Ik kan dit boek met joodse letters niet lezen. Ik ben nooit naar joodse les geweest. Maar ik wil tegen God zeggen dat ik blij ben met de Sjabbat, en met mijn papa en mama en mijn zusjes, met Kelev mijn hond en Toeli mijn kat en met de bloemen en bomen en …… ‘. Hij was weer even stil.
Toen zei hij nog zachter: ‘Ik ken maar vier joodse letters, ALEF, BET, GIMEL, DALET. Die zeg ik steeds opnieuw en dan hoop ik dat God er een mooi gebed van wil maken’. De rabbijn kwam van de bima af en liep naar de hoek waar het jongetje stond. Hij sloeg zijn arm om hem heen en zei: ‘Vandaag hebben wij allemaal iets van jou geleerd. Het gaat erom hoe je bidt. Als je God echt laat merken dat je van Hem houdt, dan zijn alle woorden goed. Ik weet zeker dat God jouw gebed het mooiste vond dat hij vandaag hoorde. Dank je wel’. De dienst ging door en uit het hoekje bij de deur klonk zacht, maar heel blij: ALEF, BET, GIMEL, DALET, ALEF, BET, GIMEL, DALET, ALEF, BET, GIMEL, DALET.
Verhaal – Drie wensen
Niet altijd is wat je wenst ook het beste voor jou
Elijahoe de Profeet kon er zo uitzien als hij zelf maar wilde. Toen Elijahoe op een dag door een stadje wandelde viel hem een armoedig huis op. Het hek was kapot, en aan de voorkant zag het er verveloos uit. Elijahoe klopte op de deur. De bewoners deden open en zagen een vriendelijke oude man.
‘Komt u binnen, en eet en drink wat met ons’ zeiden Chawa en Joseef.
Samen zaten ze aan tafel en aten een droog broodje met een kopje thee.
‘Het smaakt mij prima! Ik ben een vreemdeling en toch delen jullie het kleine beetje eten wat jullie hebben met mij. Dat vind ik erg aardig!’ Zei Elijahoe tegen Chawa en Joseef. ‘Als dank mogen jullie mogen drie wensen doen’. Chawa en Joseef konden hun oren niet geloven. Het kon gewoon niet waar zijn, maar uiteindelijk besloten ze het toch te proberen.
‘ Ik zou wel een mooi groot huis willen, zei Joseef,’ Zodat ik ruimte genoeg heb voor al mijn boeken .’Elijahoe pakte zijn fluit en blies één toon. Daar verscheen een prachtig groot paleis op de plaats waar eerst het kleine armoedige huisje stond. Chawa begon te dansen van vreugde. Toen bekeek ze zichzelf in haar oude versleten kleren. ‘ Ik zou er best uit willen zien als een hele rijke dame, ‘ zei ze En weer speelde Elijahoe op zijn fluit en hup, daar waren Chawa en Joseef gekleed in de kostbaarste gewaden die ze ooit hadden gezien.
‘Laten we nu als laatste goud wensen’ zeiden ze allebei en voor de derde keer blies Elijahoe en begon het gouden munten te regenen op tafel en de vloer. Chawa en Joseef bogen voorover om de munten die naast de tafel gevallen waren op te rapen. Toen ze weer opkeken was Elijahoe verdwenen.
Jaren gingen voorbij voordat Elijahoe opnieuw langs kwam om te zien hoe het met Chawa en Joseef ging. Toen hij het huis naderde zag hij dat de ramen achter dichte luiken waren verdwenen en er een grote sterke bewaker voor het hek stond. Elijahoe klopte weer op de deur, maar Chawa en Joseef herkenden hem niet. ‘ Scheer je weg,’ riepen ze, ‘ We willen hier geen armoedige vreemdelingen!’ ‘ Wacht, jaag deze man weg,’ zei Joseef tegen de bewaker. Elijahoe was heel verdrietig. Hij had er spijt van dat hij Chawa en Joseefs wensen had vervuld. Zij waren nu rijk en hooghartig en niet meer zo aardig en gastvrij voor vreemdelingen als toen ze nog arm waren.
Elijahoe haalde zijn fluit tevoorschijn en blies een noot. Al het goud in het huis verdween als sneeuw voor de zon. Daarna blies hij nog een noot en alle mooie kleding en juwelen waren verdwenen. Elijahoe blies een derde noot en daar veranderde het prachtige grote paleis weer in het oude armzalige huisje wat er eerst had gestaan.
‘ Kijk nou toch eens, wat er met ons is gebeurd’ zeiden Chawa en Joseef tegen elkaar. ‘ Omdat we niet meer gastvrij en vriendelijk waren tegen de vreemdelingen die onze stad kwamen bezoeken zijn we al ons goud en mooie spullen kwijtgeraakt.’
En vanaf die dag nodigden Chawa en Joseef weer gasten uit in hun huis en dat maakte ze weer echt rijk.
Verhaal – Een wijze les
Een verhaal over de grote geleerde Hillel
Hillel was al veertig jaar toen hij van Babylon naar Jerusjalajim ging om daar met de grote geleerden Tora te gaan studeren. Het leven was niet gemakkelijk. Hij verdiende zo weinig geld met allerlei malle baantjes dat hij soms niet eens genoeg had om te eten. Maar met een beetje fantasie, humor en een heleboel geduld doorstond hij de moeilijke tijd. En toen hij zelfs geleerder werd dan zijn leraren, wist iedereen dat hij een groot geleerde was. Zelfs de kinderen kenden hem.
‘ Daar gaat Hillel’ mompelde Chen, zijn vriend een por gevend terwijl ze de grote geleerde op vrijdagmiddag haastig voorbij zagen lopen, op weg naar huis. ‘O, ik heb wel van ‘m gehoord’, antwoordde Tal. ‘Iedere keer als ik op school in de problemen kom zegt mijn moeder dat ze zou willen dat ze een klein beetje van zijn geduld had.’ ‘ Dat is nog niks,’ zei Chen. ‘ Mijn vader dreigt iedere keer mij voor les naar hem toe te sturen.’ Tal lachte. ‘ Ik zou echt medelijden hebben met de arme Hillel als hij jouw leraar zou moeten zijn! Maar hij is misschien de enige die nog iets fatsoenlijks van jou kan maken’. ‘O, denk jij dat?’ Chen trok een voor Tal erg bekend gezicht, een gezicht dat onweer betekende. ‘ Ik durf te wedden dat hij het met mij niet lang zou kunnen uithouden’.
‘Wat zeg je? Wil je bij hem op les gaan alleen om mijn ongelijk te bewijzen?’ vroeg Tal. ‘ Nee, nee, ’tuurlijk niet’, zei Chen snel.’ Ik wil alleen maar wedden dat ik Hillel kwaad kan krijgen. Als het me lukt, dan eh…, dan betaal je mij …..400 stuivers. Als het me niet lukt krijg jij dat van mij. Doe je mee?’
Tal knikte enthousiast. Ja, o, ja, goed plan’ zei hij en de twee jongens gingen op weg naar Hillels huis.
Terwijl zijn vriend op de deur klopte keek Tal toe van achter een boom. ‘Hallo’, riep Chen. ‘ Is hier iemand? Is er hier iemand die Hillel heet?’
Er klonk binnen een ‘klots geluid’ en daarna haastige voetstappen. De grote geleerde zelf opende de deur. ‘ Hallo jongeman,’zei Hillel terwijl het water uit zijn baard droop.’ Wat kan ik voor je doen?’
‘O, nee…!’zei Chen, terwijl hij ontzettend zijn best deed beschaamd te kijken. ‘ U zat net in het bad voor sjabbat. Wees niet boos op me. Ik kom mijn vraag wel een andere keer stellen.’ En hij begon langzaam weg te lopen . ‘ Ik ben helemaal niet boos,’antwoordde Hillel. ‘ Je bent hier nu toch , dus vraag maar. Wat wilde je weten?’
‘ Nou, wat ik me eigenlijk afvroeg is,’ zei Chen een beetje
grinnikend, ‘waarom is de lucht blauw? ‘
‘ Hmmm,’ zei Hillel. ‘ Daar vraag je me wat….’ ‘Nu heb ik u geirriteerd,’ zei Chen snel.’ Wat een……’ ‘ Nee, nee, je laat me niet uitpraten,’ zei Hillel. Ik wilde net zeggen dat de lucht blauw is omdat,….omdat…..Om bij de zee te kleuren….! Ja, dat moet het zijn.’ Hij knikte vriendelijk gedag en sloot de deur.
Chen keek Tal aan en haalde zijn schouders op. Maar zo snel gaf hij het niet op.
‘Halloooooooo!’ schreeuwde Chen, harder dan daarvoor. ‘ Hallo Hillel? Help Hillel! Het is enorm belangrijk!’
Hillel opende de deur met een heel nat hoofd, maar hij zag er niet boos uit. ‘ Wat is er? Is er iets mis?’ ‘ Nou nee, niet echt,’ zei Chen’ Ik wilde u alleen nog iets anders vragen. U bent toch niet boos…..toch?’ ‘ Natuurlijk niet, jongeman,’ antwoordde Hillel. ‘Vraag jongeman, vraag’.
‘Ik vroeg me zo af,’ zei Chen. ‘ Waarom is de zee blauw?’ ‘ Alweer zo’n interessante vraag!’ lachte Hillel. ‘ Wel, de zee is blauw zodat we hem kunnen onderscheiden van het groene land! Sjabbat sjalom!’ Hij glimlachte en sloot opnieuw de deur. Tal hield een hand voor zijn mond om niet in lachen uit te barsten.
‘Chen,’ fluisterde hij nogal hard. ‘ Geef je het nou nog niet op? Ik zou maar zorgen dat je die 400 stuivers bij de hand hebt, want volgens mij heb ik die weddenschap wel gewonnen’. Maar Chen antwoordde niet. Zijn hoofd was rood van boosheid…..of schaamte.
Hij hief zijn gebalde vuist en bonkte op de deur. ‘ Hillel, Hillel, Hillel!’ schreeuwde hij. ‘ Doe open’.
Dit keer ging de deur meteen open. ‘ Ik ben maar niet weer in het bad gegaan,’ glimlachte Hillel, ‘ want ik dacht al dat je terug zou komen.’
Chen sloeg hier geen acht op. ‘ Ik had een vraag. Een echt heel belangrijke,’ zei hij nors. ‘ Maar ik ben vergeten wat het was. Bent u nu niet boos?’
Maar Hillel ging op de drempel van zijn huis zitten.’ Nou dan, zei hij,’Als het zo belangrijk voor je is, dan ga ik hier gewoon zitten tot jij je het weer herinnert’.
Als Hillel ooit kwaad zou worden dan had hij het nu toch al wel moeten zijn.
Chen zuchtte diep. ‘ Ok, ik herinner het me weer’. Toe maar, zei Hillel, ‘ vraag maar raak’. Chen keek hem woedend aan. ‘ Bent u de grote wijze Hillel?’
‘ Ja, dat zegt men, antwoordde Hillel. ‘ Nou dan hoop ik wel dat u de enige bent!’ Chen spuugde de woorden bijna uit.
‘Ach kind,’ zei Hillel,’waarom zeg je zoiets?’ ‘ Omdat u er zojuist voor hebt gezorgd dat ik 400 stuivers armer ben geworden.’ Chen stampvoette en gebaarde naar Tal.
‘Ik wedde met mijn vriend hier dat ik ervoor zou kunnen zorgen dat u boos zou worden door mijn gevraag, maar het is echt on-mo-ge-lijk!!’ Tal kwam tevoorschijn uit zijn schuilplaats en stond zenuwachtig naast zijn vriend. Wat zou hun straf zijn? Geen van beiden durfden ze Hillel aan te kijken. Maar Hillel sprak en zijn stem klonk even warm als anders. ‘ Jij bent echt een heel goede leerling,’ zei hij tegen Chen, terwijl hij over zijn haar streek.’ Je hebt vandaag geleerd dat het helemaal geen zin heeft om boos te worden’. Hillel glimlachte nog een keer vriendelijk naar de beide jongens en ging weer terug naar zijn bad.
Verhaal – Ha motsi
Verhaal – Het sjabbatkruid
Een vrij navertelde midrasj
Heel lang geleden was er een koning die gek was op eten. Wat hij at moest precies zo worden klaargemaakt als hij dat wilde.
Met een snufje van dit en een snufje van dat van de beste en de lekkerste kruiden, en niet teveel zout. Wee de kok die eten opdiende dat de koning niet beviel. Want dan gromde en brulde de koning als een hongerige leeuw, tot de arme kok flauw viel van angst. Maar geen beloning was groot genoeg voor de kok die de koning kon laten smullen van genot.
Op een keer hoorde de koning iemand vertellen over een rabbijn die een wonderkok was. De koning kon niet wachten en stuurde meteen iemand naar de rabbijn met vraag of hij een keer bij hem mocht komen eten. De rabbijn vond het prachtig en nodigde hem uit voor het volgende Sjabbatmaal. Bij zijn aankomst werd de koning vol eerbied naar de tafel van de rabbijn gebracht. De tafel straalde van het licht van de Sjabbatkaarsen. Aan tafel kreeg de koning eerst een slokje van de kidoesjwijn. Daarna nam hij een hapje van de knapperige, warme challa . “Mijn heeerlijk”, zei de koning, “wat een verrukkelijk brood!” En zijn neus krulde van plezier. Daarna volgde een lekkere, kruidige soep, kip overdekt met honing, geurige rijst, hoog opgetast met geroosterde amandelen en zoete rozijnen – en bij ieder gerecht smakte de koning van verrukking met zijn lippen en schudde hij het hoofd van verbazing.
Voor het weggaan dankte de koning de rabbijn met de woorden: “Iedere gerecht dat u opdiende had de smaak van de hemel. Ik zou u heel, heel erg dankbaar zijn wanneer u mij de recepten zou willen geven. Dan zal ik van dit verrukkelijke eten ook in mijn paleis kunnen genieten.” Met een vriendelijk lachje gaf de rabbijn de recepten.
Een week later kwam de koning opgewonden terug. “Rabbi! Mijn kok heeft alle recepten gemaakt, precies zoals u ze heeft gegeven. Maar het smaakte anders, en niet zo lekker als bij u thuis.” “Nee, nee, dat snap ik wel”, zei de rabbijn, “dat komt door de speciale Sjabbatkruiden”. “Sjabbatkruiden? Daar hebt u niets van gezegd, en dat stond ook niet in de recepten. Waar kan ik die kopen?” “Die zijn niet te koop”, zei de rabbijn geduldig. “Wat?! ” bulderde de koning. “Niet te koop? Ik kan alles kopen wat ik wil! Ik ben de koning!” “Sjabbatkruiden kun je nergens kopen omdat ze nergens groeien en ook nergens gemaakt worden”, antwoordde de rabbijn.
“Sjabbat is een geschenk. Een geschenk voor iedereen die God wil eren door het vieren van de zevende dag, de Sjabbat. En als je Sjabbat viert krijgt al het eten op de sjabbattafel die extra lekkere, heel speciale smaak van de sjabbatkruiden”..
Verhaal – Toeli’s Schat
Er leefden eens twee broers, de één rijk, de ander arm, in hetzelfde stadje.
De rijke broer, die in een huis met 14 kamers woonde, at iedere avond een 7 gangen diner. Deelde hij wat hij had wel eens met een ander? Niet dus. De arme broer woonde in een twee kamer hutje. Hij verdiende nauwelijks genoeg om eten te kopen voor zijn gezin, maar hij zorgde er altijd voor dat hij nog genoeg over had om zijn dieren te voederen. Iedere ochtend vulde hij een kom met melk voor de twee zwerfkatten die liefkozend langs zijn benen streken.
Op een dag mauwden ze zo hard dat hij besloot om ze te volgen. Hoe dieper ze in het bos kwamen hoe meer katten zich bij hen voegden, totdat er een hele optocht was van wel zeven katten. Zij brachten hem naar een grot. Middenin de grot zat de grootste kat die de arme broer ooit gezien had. Hij was sneeuwwit, met zwarte poten en een zwart masker rond zijn groene ogen.
“Welkom”, zei de kat “Ik ben Toeli, de Katten Koning. Ik heb gehoord hoe aardig jij bent voor mijn broers. Dit is voor jou!” Koning Toeli wees op drie grote zakken. De arme man was dolblij toen hij de zakken zag, want de eerste was gevuld met bieten, de tweede met knoflook en de derde met wortelen. “Wat zullen wij lekker eten vanavond” dacht hij, en hij bedankte Koning Toeli en de andere katten hartelijk. Maar toen hij thuis de zakken opende, viel zijn mond open van verbazing! In plaats van bieten rolden er glanzende saffieren uit de zak, in plaats van knoflook edelsteden, in plaats van wortels tien karaats diamanten!
Op vrijdagavond, nodigde de arme broer de rijke broer en zijn gezin uit voor de sjabbesmaaltijd. “Wat zouden ze voor ons te eten hebben?” vroeg de rijke broer zich minachtend af,” we zullen wel met lege magen thuis komen”. Hij nam de uitnodiging aan, maar gaf zijn kok opdracht om te zorgen voor een reserve maaltijd als hij ’s avonds laat weer thuis zou komen. Toen de rijke man aankwam bij het huis van zijn broer trof hij daar een tafel aan die was overladen met fruit en groentes, soepen en allerlei soorten vlees, cakes, koekjes en ander gebak.
Hij luisterde met stijgende verbazing naar het verhaal van zijn arme broer over Toeli, de Koning van de Katten. “Geen tijd om te eten. Ik moet die grot vinden” schreeuwde hij en hij racete ervan door. Hij struikelde over de twee zwerfkatten en gaf ze een schop. “Breng mij naar de grot” commandeerde hij. De katten gaven toe. Toen ze bij de grot aankwamen bulderde de rijke broer tegen Koning Toeli: “Geef mij dezelfde zakken als die je mijn broer gegeven hebt!” Toeli wees eenvoudigweg op drie zakken. De broer gluurde erin en tevreden dat ze ook gevuld waren met bieten , knoflook en wortels vertrok hij, met zakken en al. Toeli glimlachte stilletjes…..
Zo gauw hij buiten de grot was scheurde de rijke broer de zakken open omdat hij verwachte diamanten en andere edelstenen te vinden. Maar in plaats van wortels kwamen er krabben tevoorschijn en in plaats van bieten boze bijen; in plaats van knoflook bont gekleurde slangen met groene ogen. De man rende zo snel als zijn benen hem konden dragen, maar hij kon de steken en beten niet ontlopen. Toen hij uiteindelijk thuis kwam had hij helemaal geen zin meer in eten